32 681 Evaluatie Wet toezicht op financiële verslaggeving

Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 oktober 2014

Tijdens het Verslag Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Financiën met de Minister van Financiën over Accountancy op 20 mei 2014 (Handelingen II 2013/14, nr. 84, item 27, blz. 1–5) zijn moties van het lid Van Vliet (Van Vliet) (Kamerstuk 32 681, nr. 7) en van de leden Van Hijum (CDA) en De Vries (VVD) (Kamerstuk 32 681, nr. 10) aangehouden in afwachting van een inhoudelijke reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie. In deze brief ga ik op deze moties in.

In de motie van het lid Van Vliet (Kamerstukken II 2013/14, 32 681, nr. 7) wordt overwogen dat er vaak sprake is van «niet uit de balans blijkende verplichtingen», die wel vermeld worden in de jaarrekening maar geen zichtbaar effect hebben op het vermogen. Het lid Van Vliet verzoekt dergelijke verplichtingen te betrekken bij het onderzoek van relevante aspecten voor de in ontwikkeling zijnde wetgeving inzake accountantscontrole.

De accountant onderzoekt of de jaarrekening, waaronder de toelichting op de jaarrekening, een getrouw beeld geeft en aan de bij en krachtens de wet gestelde voorschriften voldoet. Indien de accountant van mening is dat de toelichting over belangrijke niet in de balans opgenomen verplichtingen tekort schiet, dient hij dit in zijn verklaring over de jaarrekening tot uiting te brengen (artikel 2:393 lid 3 juncto lid 5 BW).

Op dit moment is een wetsvoorstel in voorbereiding ter implementatie van richtlijn 2013/34/EU betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen (PbEU 2013, L 182) (hierna: richtlijn jaarrekening). De richtlijn jaarrekening dient op 20 juli 2015 in nationale wetgeving te zijn omgezet en vervangt onder meer de vierde richtlijn van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (78/660/EG) (Pb 1978, L 222) (hierna: vierde richtlijn). In het kader van de uitvoering van de richtlijn jaarrekening alsmede van de dit jaar herziene richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen dient ook de wetgeving over de accountantscontrole te worden aangepast.

Op grond van artikel 16 van de richtlijn jaarrekening dienen rechtspersonen in de jaarrekening melding te maken van financiële verplichtingen, garanties of onvoorziene gebeurtenissen die niet in de balans zijn opgenomen. De verplichting tot het melden van financiële verplichtingen en garanties bestond reeds onder de vierde richtlijn en is uitgewerkt in het Burgerlijk Wetboek (BW).

Op grond van artikel 2:381 lid 1 BW moet een rechtspersoon in de jaarrekening vermelden tot welke belangrijke, niet in de balans opgenomen, financiële verplichtingen de rechtspersoon voor een aantal toekomstige jaren is verbonden, zoals die welke uit langlopende overeenkomsten voortvloeien. Dit voorschrift is in overeenstemming met artikel 16 van de richtlijn jaarrekening alsmede met het overeenkomstige artikel in de vierde richtlijn. Als voorbeelden van dergelijke verplichtingen kan gedacht worden aan verplichtingen ten gevolge van erfpacht, huur, pacht, leasing, bevrachtings- en licentieovereenkomsten. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft in richtlijn 252 uitwerking gegeven aan deze wettelijke bepaling. In richtlijn 252 is onder meer opgenomen dat de aard van niet in de balans opgenomen verplichtingen voor iedere categorie ervan in de toelichting kort dient te worden beschreven met daarbij, indien uitvoerbaar, onder andere een schatting van het financiële effect en de mogelijkheid van enigerlei vergoeding. Wanneer de rechtspersoon voor het opstellen van de jaarrekening International Financial Reporting Standards toepast, dient deze op basis van standaard IAS 37 en andere specifieke standaarden op dezelfde wijze melding te maken van niet in de balans opgenomen verplichtingen.

In artikel 2:376 BW is geregeld dat wanneer een rechtspersoon zich aansprakelijk heeft gesteld voor schulden van anderen of hij nog risico loopt voor verdisconteerde wissels of chèques, de daaruit voortvloeiende verplichtingen, voor zover daarvoor op de balans geen voorzieningen zijn opgenomen, worden vermeld en ingedeeld naar de vorm der geboden zekerheid. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het geval de rechtspersoon borg staat. De hierboven beschreven regels in richtlijn 252 van de Raad voor de Jaarverslaggeving en in IAS 37 zijn ook op garanties van toepassing.

Bij verplichtingen vanwege onvoorziene gebeurtenissen (voorwaardelijke verplichtingen) gaat het met name om verplichtingen die pas zeker worden bij het voldoen aan bepaalde, op balansdatum reeds bestaande, voorwaarden. Een voorbeeld betreft verplichtingen uit hoofde van juridische claims, waarbij op de balansdatum een claim is ingediend, maar het zeker worden van deze verplichting afhangt van een rechterlijke uitspraak. In de vierde richtlijn was niet specifiek bepaald dat onvoorziene gebeurtenissen moesten worden vermeld. In de praktijk dienen deze dergelijke onvoorziene gebeurtenissen echter al wel vermeld te worden. Ook voor deze verplichtingen gelden bovengenoemde richtlijn 252 en IAS 37. In het kader van de uitvoering van de richtlijn jaarrekening zal artikel 2:381 lid 1 BW worden aangevuld.

De motie van de leden Van Hijum en De Vries (Kamerstuk 32 681, nr. 10) ziet op de verplichte accountantscontrole van de jaarrekening van middelgrote rechtspersonen. De leden vragen om de voor- en nadelen in kaart te brengen van het verhogen van de vrijstellingsgrens voor de verplichte controle van de jaarrekening.

De verplichting tot het laten controleren van de jaarrekening volgt uit de eerdergenoemde richtlijn jaarrekening. Op basis van artikel 34 van de richtlijn jaarrekening dienen lidstaten accountantscontrole voor middelgrote rechtspersonen voor te schrijven. Ook op basis van de eerdergenoemde vierde richtlijn was accountantscontrole van de jaarrekening van middelgrote rechtspersonen verplicht. De vierde richtlijn bevatte een lidstaatoptie om kleine rechtspersonen vrij te stellen van accountantscontrole. Nederland heeft gebruik gemaakt van deze optie (artikel 2:396 BW). In de richtlijn jaarrekening is de accountantscontrole van de jaarrekening van kleine rechtspersonen buiten het toepassingsbereik van de Europese regelgeving geplaatst. Dit betekent dat lidstaten zelf mogen bepalen of ze voor deze groep rechtspersonen accountantscontrole willen voorschrijven. Ik ben voornemens om de huidige vrijstelling van accountantscontrole voor kleine rechtspersonen te continueren.

De richtlijn jaarrekening biedt lidstaten de mogelijkheid om de grensbedragen waarmee wordt vastgesteld of er sprake is van een kleine rechtspersoon (op basis van netto-omzet, balanstotaal en aantal werknemers), te verhogen. Verhoging van de grensbedragen betekent dat rechtspersonen die thans als middelgroot kwalificeren, gebruik zouden kunnen maken van de vrijstellingen die de richtlijn jaarrekening aan kleine rechtspersonen biedt. Dit heeft niet alleen betrekking op de accountantscontrole maar bijvoorbeeld ook op het opmaken van een verkorte balans en winst- en verliesrekening. Gezien de administratieve lastenverlichting die met het aanpassen van de grensbedragen gemoeid kan gaan, sta ik hier in beginsel positief tegenover. Ik streef ernaar nog dit jaar een wetsvoorstel ter uitvoering van de richtlijn jaarrekening voor te leggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Gelet op het bovenstaande beschouw ik beide moties als ondersteuning van het beleid. Daarom laat ik het oordeel over de moties aan uw Kamer.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Naar boven